Senze Blik: De Modelverordening Kwaliteit VTH: tijd voor actie!

[promotext] Samen met het kabinet werken gemeenten en provincies aan het verbeteren van de uitvoering van het omgevingsrecht, waarbij een landelijk kwaliteitsniveau wordt nagestreefd. Voor het basistakenpakket milieu heeft dit geleid tot regionale uitvoeringsdiensten. [/promotext]
In de ‘package deal’ is afgesproken dat voor de overige taken (milieu en andere Wabo-taken) kwaliteitscriteria worden opgesteld. Dit heeft geleid tot de Kwaliteitscriteria 2.1.  De verplichting op kwaliteitscriteria op te leggen aan uitvoeringsorganisaties (zowel eigen ambtelijke organisaties als de RUD’s) wordt vastgelegd in de Wabo (wetsvoorstel ligt nu bij de Tweede Kamer). Deze kwaliteitscriteria, gebaseerd op de Kwaliteitscriteria 2.1, gelden voor het basistakenpakket dat de RUD uitvoert. Voor de overige ‘thuis-taken’ geldt een zorgplicht. De kwaliteitscriteria zelf worden niet landelijk vastgelegd, maar in gemeentelijke en provinciale verordeningen. De VNG heeft hiervoor in overleg met het IPO een modelverordening opgesteld. Deze moet op 1 juli 2016 zijn vastgesteld door de gemeenteraad.
Doel en inhoud van de verordening
De verordening gaat uit van een brede verantwoordelijkheid van gemeenten en provincies voor kwaliteit. Dat wil zeggen dat als vertrekpunt wordt genomen dat alle taken op grond van de Wabo en de betrokken wetten, onderwerp van de verordening vormen. Het gaat dan om thuistaken, die de gemeente “in eigen huis” verricht en  de basistaken die door omgevingsdiensten uitgevoerd worden. Behalve milieutaken betreft het dus ook de zogenaamde “BRIKS-taken” (bouw-, reclame-, inrit-, kap- en sloopvergunningen).
De eisen die de verordening aan de organisaties stelt, berusten op het vertrekpunt van de Kwaliteitscriteria 2.1 die toegepast dienen te worden volgens de regel “comply or explain”. Of je volgt de Kwaliteitscriteria of je motiveert waarom je er niet aan wil of kan doen.
De verordening stelt eensluidende regels waarnaast op grond van artikel 7.2, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht beleid moet worden gevoerd over de kwaliteit. Zo bevat artikel 7.1 e.v. van het Besluit omgevingsrecht (Bor), procedurele regels voor handhavingsbeleid door het Wabo-bevoegd gezag. Dit houdt in dat het college verplicht is tot:

  • het stellen van doelen,
  • het identificeren van activiteiten ter uitvoering daaraan,
  • de inrichting van de uitvoeringsorganisatie,
  • het monitoren en het rapporteren daarover.

Volgens het wetsvoorstel VTH gaan deze regels ook gelden voor de vergunningverlening. Het Bor wordt hiervoor gewijzigd.
In de praktijk zijn verschillende kaders gebruikelijk voor het borgen van de kwaliteit.. Het vertrekpunt is de kwaliteitscriteria 2.1 (die zijn verankerd in artikel 1 en artikel 5) en andere standaarden en methoden die door het bevoegde gezag al veel worden gehanteerd (bijvoorbeeld toets- en toezichtprotocollen, risicoanalysemodellen). Deze zijn ontwikkeld en worden toegepast met als doel de kwaliteit van vergunningverlening, toezicht en handhaving te waarborgen en te bevorderen.
De verantwoordelijkheidsverdeling ziet er straks als volgt uit:

  • De RUD’s, gemeentelijke organisaties en andere overheidsorganisaties (Brandweer, Veiligheidsregio , samenwerkingsverbanden etc.) werken onder leiding van hun directie overeenkomstig de kwaliteitscriteria 2.1 met betrekking tot deskundigheid en beschikbaarheid, en leggen rekenschap af aan het bestuur/colleges van B&W en GS.
  • Het college van B&W stelt de beleidsdoelen vast voor de kwaliteit van de vergunningverlening, toezicht en handhaving, overeenkomstig de procesregels van het Besluit omgevingsrecht en de Regeling omgevingsrecht, in ieder geval over dienstverlening, uitvoeringskwaliteit van besluiten en financiën.
  • De gemeenteraad controleert het college op het halen van de doelstellingen van het beleid met betrekking tot de kwaliteit van VTH, als belangrijk onderdeel van de zorg voor een veilige en gezonde leefomgeving

Wat heeft een gemeente te doen?
De raad stelt twee verordeningen op:

  • Vanuit de verplichting: een verordening voor de basistaken die de Omgevingsdienst uitvoert, afgestemd in de regio;
  • Vanuit de zorgplicht: een verordening voor de ‘thuistaken’ die zij zelf uitvoert, Wabo-breed.

In de verordening(en) liggen de kwaliteitsniveaus vast waaraan het College van B&W gebonden is. Het gaat hier om het WAT er bereikt moet worden. Dit niveau is de Kwaliteitscriteria 2.1, zowel voor de deskundigheidsgebieden als de procescriteria.
Wanneer kun je afwijken van de kwaliteitscriteria 2.1?
Hiervoor zijn er twee mogelijke redenen.
De eerste reden is wanneer je niet aan de Kwaliteitscriteria 2.1 kan voldoen. Meestal is dit een tijdelijke situatie waarbij je op termijn wel kan voldoen. Dat kan zijn door een (ambtelijke) fusie, aansluiting bij een RUD voor plus-taken of een andere vorm van ambtelijke samenwerking in de regio.
De tweede reden is wanneer je niet aan de Kwaliteitscriteria 2.1 wil voldoen. Deze situatie doet zich voor wanneer een gemeente in het V&H beleid de keuze maakt om bepaalde preventieve toetsingen of toezicht beperkt of niet uit te voeren. Hierdoor komen bepaalde taken minder of niet voor waardoor het moeilijk tot onmogelijk wordt om te voldoen aan de Kwaliteitscriteria 2.1.
Deze laatste reden vraagt van een gemeente wel dat zij een heldere visie heeft op wat zij wil bereiken binnen de fysieke leefomgeving. Dit moet dan zijn vastgelegd in helder V&H beleid waarin de koers is bepaald en bestuurlijk vastgesteld. Daarnaast moet klip en klaar kunnen worden aangegeven dat ook met deze keuze voldoende kwaliteit gerealiseerd kan worden.
Of andere argumenten om niet aan het niveau van de Kwaliteitscriteria 2.1 te voldoen stand houden, zal moeten blijken uit de wijze waarop de provincie het tweedelijnstoezicht gaat invullen.